Werk & vrije tijd

Oefening 8.
2
Sociale inclusie
Afbeeldingen/pictogrammen/info graphics Offline Presentaties (powerpoints, PDF, docs, ...)
Meer dan 30 minuten
Individueel In groep

Richtlijnen voor professionelen

Sessie 2 omvat 6 oefeningen. De oefeningen hebben als doel de ouder wordende persoon met een verstandelijke beperking te helpen reflecteren op hun huidige werk- en vrijetijdsactiviteiten en de mogelijkheden te zien voor vrijwilligerswerk en/of vrijetijdsactiviteiten na het pensioen.

De oefeningen zijn verbonden aan het domein van Kwaliteit van Leven ‘sociale inclusie’. Ondersteuningsnoden van de ouder wordende persoon met een verstandelijke beperking zijn ‘om deel te nemen in communautaire (werk- of vrijetijds)activiteiten’ & ‘om bij te dragen aan de maatschappij en sociaal geëngageerd te zijn’.

Ze zijn verboden met de volgende leerresultaten:

2.1.        Werkactiviteiten van vrijetijdsactiviteiten onderscheiden
2.2.        Weten en begrijpen wat werkactiviteiten en vrijetijdsactiviteiten zijn
2.3.        Nadenken over hun eigen werk, vrijetijdsactiviteiten
2.4.        Het verschil begrijpen tussen werkactiviteiten en vrijwilligerswerkactiviteiten
2.5.        Het identificeren van en nadenken over (vrijwilligers)werkactiviteiten en vrijetijdsactiviteiten              na het pensioen

Voorbereiding/materialen die nodig zijn:

  • print de verschillende bijlagen (zie handleiding voor het aantal prints)
  • Print afbeeldingen en lamineer ze, indien nodig. (De bijlage is een Word-document, waardoor het mogelijk is om afbeeldingen toe te voegen, afbeeldingen te veranderen, het lettertype te wijzigen,…)
  • PowerPoint presentatie: oefening 5 QUIZ
  • Kortfilm Jeanine

 

Beschrijving van de oefening

Activiteit 1: Spel – werk- of vrijetijdsactiviteiten? (Bijlage 1 – 10 minuten)
Begin met de persoon of groep te vertellen dat de activiteit een spel is om hen te laten denken over het onderscheid tussen werk- en vrijetijdsactiviteiten.

Als je werkt met een groep mensen (maximum 6), laat hen dan per twee samenwerken voor dit spel.

  • Geef elk paar een blad of flipchart papier verdeeld in twee zones: Zone ‘werk’ en zone ‘vrije tijd’
  • Geef de groepen alle afbeeldingen (zie bijlage 1) en vertel hen een afbeelding tegelijk te nemen en te bespreken of het gaat om een werk- of vrijetijdsactiviteit.
  • Vraag hen vervolgens de afbeelding in de gepaste zone van de flipchart te plaatsen. Het spel is compleet wanneer de groep alle kaarten besproken heeft en alle kaarten op de flipchart geplaatst heeft.

De deelnemers die alle kaarten correct geplaatst hebben (vrijetijd = 1, 5, 9, 11, 12, 13, 15, 16; werk = all het overige) winnen het spel. Denk na over een stimulans die zou kunnen motiveren om deze activiteit uit te voeren.

Vraag hen die sommige activiteiten fout hadden om uit te leggen waarom ze deze keuze gemaakt hadden. Hoe kunnen ze zien of weten dat iets een werk- en geen vrijetijdsactiviteit is? Als de oefening te moeilijk was, probeer dan later opnieuw.

Activiteit 2 : Mijn werkervaringen (Bijlage 2 – 10 minuten)
Vraag de deelnemers om iets meer te vertellen over hun eigen werk/jobs of dagactiviteiten (voor de cliënten die naar een dagcentrum gaan of thuis activiteiten doen).

Print het werkblad ‘werkervaringen’ (Bijlage 2) voor elke deelnemer. Geef hen 10 minuten om vragen te beantwoorden. Help waar nodig.

Activiteit 3: Mijn vrije tijd/hobby’s/recreatieve activiteiten (bijlage 3 – 1 uur)
Print de afbeeldingen van ‘vrije tijd/hobby’s/recreatieve activiteiten’ (Bijlage 3) + de activiteiten.

  • Vraag de deelnemers eerst om te beschrijven wat ze doen tijdens hun vrije tijd. Laat hen het weekschema invullen (pagina 2 bijlage 3). Laat hen nadenken over de vorige week, dingen die ze deden in hun vrije tijd, als recreatieve activiteit of als hobby. Gebruik de interviews (pagina’s 4 – 9) om hen te helpen indien dit nodig zou zijn.
  • Vraag hen vervolgens om te kijken naar de afbeeldingen die je geprint hebt (pagina’s 4 – 9) en vraag hen om te raden welke vrijetijds-, recreatieve of hobby-activiteit ze op de afbeelding zien en vraag hen of ze deze activiteit ook soms doen. Als ze dit ook doen, vraag hen dan om deze activiteit met een markeerstift in hun eigen overzicht aan te duiden.
  • Vraag de deelnemers uiteindelijk de afbeeldingen te nemen die hun vrijetijds-/reactieve of hobby-activiteiten voorstellen en te beslissen welke activiteiten ze het leukst en het minst leuk vinden. Toon hen de voorbeelden van Isabel (bijlage 3 – pagina 10). Laat ze hun eigen 3 favoriete en 3 minst favoriet activiteiten in het sjabloon ordenen (bijlage 3 – pagina 11).

Activiteit 4: Wat is vrijwilligerswerk? (bijlage 4 - 15 minuten)
In deze activiteit leren deelnemers het verschil tussen betaalde en ondersteunde werkactiviteiten en vrijwilligerswerk.

De activiteit omvat een aantal gesloten vragen met dichotome antwoordmogelijkheden (bijlage 4).

Maar vraag eerst aan de groep (of het individu) of ze weten wat vrijwilligerswerk is. Laat hen het uitleggen om te zien of ze het echt begrijpen. Verwijs eventueel naar het verhaal van Isabel of vraag of ze iemand kennen die vrijwilligerswerk doet.

Activiteit 5: Quiz (bijlage 5 – 30 minuten)
Deze activiteit helpt deelnemers te reflecteren op het gehele pensioenproces, waarom mensen werken of gewerkt hebben, waarom ze minder werken, wat ze doen als ze met pensioen zijn,… .

Deze activiteit omvat een PowerPoint die de verhalen van vier verschillende mensen beschrijft. Elke dia omschrijft wat ze deden als job, waarom ze minder werkten of met pensioen gingen, en wat voor activiteiten ze deden nadat ze met pensioen gingen.

Beschrijf de activiteit aan de deelnemers en vertel hen dat er een quiz zal zijn aan het einde, en dat ze zich moeten concentreren en aandachtig moeten luisteren.

Bekijk de dia’s geleidelijk aan, terwijl je eventueel extra pensioen-gerelateerde  informatie geeft, zoals leeftijd, tempo, soorten activiteiten, ondersteuning,… .

Activiteit 6: Soorten vrijwilligerswerk
Start met een samenvatting van de vorige activiteiten. Vraag de groep (of het individu)wat ze zich herinneren over het onderscheid tussen betaald werk en vrijwilligerswerk. Vraag hen ook of ze zich herinneren wat Maria, Filip, Anna en Chris deden als vrijwilliger.

  • Maria = café in een ouderentehuis
  • Chris = geen vrijwilligerswerk
  • Anna = kleuterschool, verhalen voorlezen aan kinderen
  • Filip = dierenasiel

 

Deze activiteit heeft als doel om deelnemers te leren over de verschillende soorten vrijwilligerswerk (zie bijlage 2). Aan de hand van de verhalen van Maria, Filip, Anna en Chris wordt gevraagd om de juiste leeftijdsgroep en sector te selecteren.

Opmerking: In deze activiteit verwijzen we naar een aantal gebruikelijke soorten opportuniteiten wat betreft vrijwilligerswerk. Om je eigen cliënten te ondersteunen raden we je echter aan om enkel de voorbeelden te gebruiken (of voorbeelden toe te voegen) die de plaatselijke mogelijkheden tot vrijwilligerswerk voorstellen.

Materialen

Feedback